Onder een open hemel (essay, dutch only)

De mens is een dier. Maar niet zomaar een dier. "Een mens leeft niet van brood alleen." De mens is een verlangend dier. Hij neemt geen genoegen met het aardse hier en nu, maar heeft ook nood aan een hemel, aan een niet-hier en niet-nu waar hij, rechtopstaand, naar kan reiken.

(Tekening door Filips Defoort)

Deze tussenstatus van de mens bestaat uit twee bewegingen: een beweging naar boven en een beweging naar beneden. Normaal zijn deze twee bewegingen met elkaar verstrengeld - zie de twee vogels in de tekening -, waardoor ze elkaar min of meer in evenwicht houden. Maar soms krijgt een van beide bewegingen de overhand, waardoor er respectievelijk een opwaartse of een neerwaartse dynamiek ontstaat. 


De opwaartse dynamiek

In zijn boek De Paradijsvogel legt Louis Paul Boon de opwaartse dynamiek bloot. Wanneer in een mythisch verleden de stad Taboe geteisterd wordt door hongersnood, zien de radeloze inwoners geen andere uitweg dan in het holst van de nacht hun uitgemergelde kinderen te vondeling te leggen in het nabijgelegen gebergte. Om deze laffe, maar noodzakelijke praktijk toch iets draaglijker te maken, komt een van de inwoners, Noéma's vader, op het idee de heimelijke moorden te omzwachtelen met een troostend ritueel: voortaan worden de slachtoffer-kinderen door het lot aangeduid en kunnen ze na een keurige ceremonie de stad verlaten doorheen een mooi versierde poort, met op hun frêle schoudertjes een symbolisch knapzakje gebonden. De poort, gemaakt uit twee panelen in de vorm van engelenvleugels en verfraaid met juwelen, verandert spoedig in een altaar, met erachter Noéma's vader die zich noodgedwongen de allures van een priester aanmeet: beloftevol verhaalt hij de ouders en de kinderen over een Paradijsvogel, "de gouden vogel die over u zal komen neerstrijken, als uw smeken zijn oor bereikt." De offers die ze zich nu getroosten zullen later beloond worden!

Op een dag wijst het lot een van de kinderen van de priester aan. Noéma is een zeer intelligent, vroegrijp meisje. Aanvankelijk wandelt zij nog net als de andere kinderen nietsvermoedend haar sneeuwwitte dood tegemoet, maar geleidelijk aan begint ze de goedbedoelde leugens van haar vader te doorzien. Meer en meer begint het haar te dagen dat ze op haar tocht door het gebergte helemaal geen Paradijsvogel zal tegenkomen. Dit besef verstikt haar, want de verhalen over de Paradijsvogel heeft ze van kleins af aan gretig geabsorbeerd: haar bestaan is zodanig opgezwollen met het geloof in het mythische vogelwezen dat ze het niet kan afzweren. Het voelt aan alsof ze met haar geloof ook zichzelf zou opgeven. Toch kan ze niet omheen haar vlijmscherpe verstand dat haar blijft tergen met het inzicht dat de Paradijsvogel slechts fictie is. 

Haar oplossing uit deze impasse heeft iets kinderlijks en naïefs, maar ook iets onverbiddelijks en halsstarrigs: als de Paradijsvogel niet naar haar kan komen, redeneert ze, dan zal zij naar de Paradijsvogel gaan. Tegen een van de andere kinderen zegt ze: De Paradijsvogel "bestaat slechts binnen in mij, omdat ik in hem ben blijven geloven, en dus moet ik steeds sterk blijven, mij steeds sterk tonen, wil hij door mij blijven voortbestaan." 

Noéma's oplossing houdt eigenlijk in dat ze het geloof in de Paradijsvogel losmaakt van de menselijke context waarin het ontstaan is - een context van tekort en verlangen. Ze verandert het geloof in een heilige, onaantastbare ideologie, die er bij wijze van spreken altijd is geweest. Indien alles nog niet ideaal is, zegt ze eigenlijk, ligt dat niet aan de ideologie, maar aan de mens, die nog niet klaar is voor de ideologie. De mens is nog te zeer aan de aardse sfeer van het verlangen gekluisterd. Eerst moet hij daarvan loskomen, en pas dan zal de ideologie haar beloften kunnen inlossen.

Eenzelfde redenering vinden we terug in iedere vorm van fundamentalisme. De fundamentalist is niet geïnteresseerd in de echte mens - die van vlees en bloed, en dus grillig en onbetrouwbaar is -, maar alleen in het hogere in de mens. De maatschappij waar de fundamentalist van droomt is een volstrekt beheersbare, anorganische samenleving - volkomen transparant, perfect geolied, en egalitair in de zin van: iedereen gelijk aan iedereen, dus iedereen even vervangbaar. De fundamentalist droomt van een maatschappij die in plaats van uit unieke individuen uit kille, voorspelbare robotten bestaat. 

Dat alle fundamentalismes hierin zo sterk op elkaar gelijken, is in zekere zin paradoxaal. Iedere fundamentalistische of radikale strekking gaat er immers prat op terug te grijpen naar de eigen wortels (lat. radix, radices), en men zou dus verwachten dat de vele fundamentalismes sterk van elkaar verschillen, van uiteenlopende origine als ze zijn. Maar de waarheid is dat geen enkele fundamentalistische strekking op zoek is naar haar échte wortels. Want net als Noéma weet de fundamentalist maar al te goed dat een dergelijke zoektocht niets anders zou opleveren dan een ongrijpbaar en wild verlangen, zoals dat heerste in de stad Taboe ten tijde van de hongersnood. 

In plaats van te zoeken naar de echte wortels - een zoektocht die taboe wordt - dweept de fundamentalist liever met een zogezegd 'puur' verleden waarnaar de hele mensheid zou moeten terugkeren. Het mythologiseren van het verleden is een krampachtige poging om het echte verleden af te dekken. Het is een uiting van het verlangen van de fundamentalist om het verlangen zelf met wortel en tak uit te rukken, en op de vrijgekomen plaats de ijzig dunne stengel van het eigen systeem te planten - waarvan hij zich de groei voorstelt als geometrisch, voorspelbaar en beheersbaar. En zo verdwijnt de open hemel van de oorspronkelijke religie achter een stel donkere wolken. 

Tekening door Filips Defoort

(Tekening door Filips Defoort)

Wie het bestaan van iets loochent, kan zich er ook niet tegen wapenen. Wie het aardse in zichzelf ontkent, valt er heel gemakkelijk aan ten prooi. In De paradijsvogel vestigen de verbannen kinderen zich na een helse tocht door de bergen in een rotskloof. Omdat hun kleren allang versleten zijn, lopen ze er naakt rond. Noéma echter schaamt zich voor de 'kentekens van een dierlijke oorsprong' aan haar lichaam, en begint zich als eerste opnieuw te 'tooien'. 

Zij loochende deze oorsprong, zij sloot de ogen voor de harige driehoek aan haar buik, die met de punt naar de aarde wees. En alsof zij zich zelf bedriegen kon, omgordde zij haar lenden met een doek van geweven geitehaar, waarin zij een ándere driehoek had getekend: ene die met de punt naar boven wees. 


Maar net door deze verhulling raken de jongens vervuld van iets dat ze nog niet kenden: "Geen der jonge mannen kon het aanzien, zonder dat zijn geslacht zich oprichtte in een vreemde en tot nog toe ongekende begeerte naar déze driehoek." En ook Noéma zelf raakt zonder dat ze het zelf beseft in de ban van haar eigen geslacht. Noéma's broer, de dichter Tubal-Kain, merkt lijdzaam op: 

Ik heb dat nooit volkomen begrepen. Ik veronderstel dat zij onbewust, terwijl haar geest zich in een schemeriger wereld bevond, een contact met haar eigen lichaam moest onderhouden. Haar vingeren schreden gelijk tastende blinden verder. [...] Ik kon mijn ogen niet bedwingen: ik keek Noéma aan, die weer het land van haar rotverdoemde geslacht had zitten verkennen, al fluisterend over de onbestemdheid harer ziel (en wat bedoelde zij daarmee, met deze ziel?) en mijn drift was ontstoken geraakt. Achter het goddelijke teken aan haar buik had ik het werkelijke teken van het dier gezien. 


De fundamentalist is gedoemd steeds radikaler te worden. Zijn verlangen om het verlangen uit te roeien blijft immers... een verlangen. Om dit lastig ronkende inzicht in zichzelf te overstemmen, ziet hij zich genoodzaakt de wereld te laten knetteren van de explosies. De tragische gruwel van vele terroristische bomaanslagen is dat ze niet dienen om de wereld te overtuigen, maar enkel om de fundamentalist zelf te overtuigen. De ontploffingen moeten bewijzen hoe vrij hij is van ieder spoortje van aardse twijfel. 

Maar het enige dat dit in feite bewijst, is dat de fundamentalist het geloof van de wereld nodig heeft om zelf te kunnen geloven, en dat zijn twijfel pas echt zal verdwijnen als de hele wereld verzengd zal zijn van zijn vuur. Na iedere aanslag zal hij op de bodem van zijn ziel opnieuw twijfel aantreffen. En steeds opnieuw zal de fundamentalist daaruit de conclusie trekken dat er iets mis moet zijn, niet met zijn nagejaagde idealen, maar met de mens zelf. Niet de ideologie, maar de mens moet worden aangepast! 

Boon beschrijft in zijn boek hoe Noéma's verslaving aan de Paradijsvogel haar verandert in een rationele, fanatieke ideologie-machine. Hij schrijft:


Zij was een monster van godsdienstigheid, en alle menselijkheid was haar vreemd. Om het geluk van het volk te kunnen bewerkstelligen (want dat verlangde zij toch) zou zij elkeen van het volk ongelukkig hebben gemaakt. In haar worsteling om te overwinnen had zij zelf reeds elk menselijk sentiment in haar vernietigd. Zij kende geen persoonlijk geluk meer. Zij bleek nu in staat moorden te begaan, mensen te offeren, op het altaar waar de gevleugelde wezens waakten.


De neerwaartse dynamiek

Een filosoof die fel is tekeergegaan tegen de levensontkennende Noéma's van deze wereld, is Friedrich Nietzsche. Maar Nietzsche ging verder: hij stelde zichzelf niet enkel tot doel de kanker van het fundamentalisme weg te snijden, in een en dezelfde beweging wilde hij ook de moederlichamelijke hemel verwijderen waarin de 'decadente', 'mummificerende' gezwellen zich graag mochten innestelen. Anders gesteld: Nietzsche weigerde onderscheid te maken tussen de fundamentalistische donderwolken en de hemel zelf. Voor hem gold iedere hang naar het hogere als ziekelijk. 

Nietzsche biedt zijn lezers een merkwaardige genezingskuur aan: met behulp van gespierde betogen laat hij zijn lezers gewichtheffen met de meest duizelingwekkende en onthutsende inzichten. Als een kwieke en montere atleet daagt hij hen voortdurend uit met de vraag of het nog wel draaglijk is, zoveel kilo’s waarheid, en of er misschien nog een kilootje bij mag. Het mag duidelijk zijn dat Nietzsches kuur er niet op gericht is mietjes af te leveren. Het ideaal dat Nietzsche voor ogen stond, is eerder dat van een mens zonder illusies - een mens die niet langer nood zou hebben aan een hemel - een mens die compleet met zichzelf in het hier en nu samenvalt en die van zichzelf dus niet meer een project in de toekomst hoeft te maken. Een mens die erin zou slagen de gedachte van de eeuwige terugkeer op zijn schouders te torsen, en die niet zou aarzelen ‘ja’ te zeggen wanneer hem wordt gevraagd of hij iedere seconde van zijn leven - "ook deze spin, ook dit maanlicht tussen de bomen, ook dit ogenblik" - tot in de eeuwigheid exact zo herhaald zou willen zien. Maar de vraag is of dat wel zo menselijk is: een mens die geen nood meer zou hebben aan hoop en vooruitzichten, is dat nog wel een mens? Is dat inderdaad niet eerder een Übermensch? 

In De paradijsvogel komen we een zekere Irad tegen. Het is niet moeilijk om in Irad een soort van Nietzsche te herkennen. Levend als een Dionysos tussen de bokken en geiten debiteert hij smalend de ene na de andere 'verkwikkende' waarheid. Niet toevallig is hij tevens Noéma's aartsvijand. Over deze Irad merkt de dichter Tubal-Kain het volgende op: "De woorden van Irad maakten mij zenuwachtig. Zij dreven mij ertoe, mij eveneens vragen te stellen omtrent de plaats van de mens in dit heelal. Dwaze, nutteloze vragen - onmenselijke vragen zelfs."   

Het lijkt er zeer sterk op dat wij, hedendaagse westerse mensen, aandachtig naar Nietzsche hebben geluisterd: niet alleen hebben de fundamentalismes voor de meesten van ons hun bekoorlijkheid verloren, tevens slagen we er behoorlijk goed in al onze 'hogere aspiraties' met de nodige ironie onschadelijk te maken. Leuzen scanderend als 'God is dood!' en de 'Grote Verhalen doen het niet meer!', geloven we maar al te graag dat we eindelijk onze wilde jeugd van de voorbije vijfentwintig eeuwen ontgroeid zijn. Maar zijn we daarmee Übermenschen geworden? Kunnen we het echt zonder hemel stellen? 

(Tekening door Filips Defoort)

We ontkennen de aspiratie naar het hogere graag. Maar geldt hier niet net hetzelfde als wat voor de fundamentalist gold, namelijk: dat wat men ontkent zich des te sterker opdringt? Door de drang naar het hogere te loochenen, laten we toe dat tal van marketeers daar handig op inspelen: we geloven in niets meer, maar kopen wel het zoveelste gadget dat ons het paradijselijke geluk moet brengen, of het zoveelste product waarmee we onszelf zullen kunnen zijn. Net omdat we de hemel niet willen zien, kunnen we ook niet zien dat er voor die hemel een groot cinemadoek is gespannen, waarop tal van uitgevonden noden en behoeftes worden geprojecteerd die ons een nephemels geluk voorspiegelen. In plaats van steeds uniekere volwassenen met steeds meer op maat gesneden wensen - laat staan Übermenschen met allemaal individuele Werte-systemen - lijken we steeds meer op inwisselbare baby's die allemaal hetzelfde schreeuwen: meer! Het is ironisch, maar een dergelijke maatschappij heeft onmiskenbaar iets weg van de maatschappij waar de fundamentalist van droomt - alleen zou die op het doek een andere film projecteren. 

We zouden op zoek kunnen gaan naar remedies. Maar misschien is het geloof in remedies juist een van de symptomen van onze toestand - ons ingebakken scepticisme enerzijds, en anderzijds onze gulzige bereidheid om in wondermiddeltjes te geloven. 

Misschien moeten we daarom de hunkering naar het hogere maar gewoon erkennen, zodat we een manier kunnen vinden om er gezond mee om te gaan: niet door ons hele leven ertoe te vernauwen (fundamentalisme), ook niet door het te ontkennen (consumentisme), maar door op zoek te gaan naar een gulden middenweg. Misschien dat we dan eindelijk de hemel kunnen zien zoals die echt is: een hemel die voldoende open is om plaats te bieden aan onze verlangens, en tevens voldoende open om vanuit die hemel zelf een levensbeamende dynamiek naar de aarde toe te laten groeien, wat bij goede kunst en religie altijd het geval is.   

Previous
Previous

De onzichtbare handdruk/The invisible handshake (essay on artists, their dreams and their nightmares)

Next
Next

In de cinemazaal van ons zelfbewustzijn (essay, dutch only)