Sporting together or alone in the mountains?

1st day: Valstal, Flittneralm, Geraer Hütte, Schmirn, Klammjoch, Lizumer Hütte. 2nd day: Lizumer Hütte, Voldertal, Tulfein Jöchl, Zirbenweg, Patscherkofel

ENGLISH & PICS BELOW

Al jaren sport ik alleen. Niet uit overtuiging, maar omdat het zo liep. Wanneer anderen me uitnodigen, ga ik daar dankbaar op in. Soms, tijdens mijn reizen, vind ik voor enkele dagen een reisgenoot. Zo ontmoette ik Louis in Lanslebourg, aan de voet van de Col de l’Iseran. Hij fietste van Nice naar Fribourg (Zwitserland), waar zijn vriendin op hem wachtte, en op het einde van de avond voelde de verbinding zo natuurlijk dat we de dagen erna als oude vrienden samen opreden richting het Meer van Genève. Ook de graveltochten met Martin en Uli door de Allgäuer en de Appenzeller Alpen waren van die zeldzame geschenken waarin gezelschap het avontuur verdiept in plaats van beperkt.

Want daar schuilt de paradox: fietsen in gezelschap is psychologisch gemakkelijker, maar alleen zijn opent andere deuren. De eenzame sporter vangt alles zelf op - niet alleen de wind, maar ook elke beslissing, elke tegenslag, elk moment van schoonheid. Er is niemand om het mee te delen, wat soms bijvoorbeeld tot die moderne worsteling leidt waarbij je je afvraagt of een ongedeeld moment wel echt beleefd is...

Toch betreur ik het niet dat ik bijna altijd alleen op pad ben. Wie alleen reist wordt ontvankelijker, benaderbaarder. Vreemden spreken je aan. Je staat scherper omdat je er werkelijk alleen voor staat: je moet alles van het reizen beheersen en kunnen inschatten, van het lezen en laten spreken van kaarten tot het omgaan met het vinden van steeds maar weer nieuwe manieren om het reizen in übertoeristische tijden verrassend, rustig en betaalbaar te houden. Maar het belangrijkste: je kunt je eigen ritme volgen, en dat ritme is heilig.

Sport heeft voor mij nooit in het teken van competitie gestaan. Ik houd van intensiteit, van mezelf verbeteren, maar altijd met één doel: maximaal aanwezig zijn. Resonantie voelen met alles om me heen. Van elk moment een heilig moment maken. Mijn tempo is daarom wisselvallig als het weer - soms stuif ik lichtvoetig en krachtig de berg op, één en al exuberant plezier. Maar een kilometer verder kan datzelfde innerlijke kompas me opdragen een halfuur naar een beekje te staren of naar een vlinder die rond mijn hoofd cirkelt. Honger? Dan eet ik. Een panorama? Dan geniet ik. Een steentje in mijn schoen? Dan haal ik het eruit. Wat kan mij mijn gemiddelde snelheid schelen? Ik draag geen horloge, laat staan een hartritmemeter, en zou niet eens weten wat die snelheid zou moeten zijn. Cijfers interesseren me niet tijdens het sporten - ik vermoed zelfs dat ze het contact met mijn lichaam zouden verstoren, en daar draait alles om.

Onlangs maakte ik een tweedaagse trailruntocht. De eerste dag liep ik alleen. Het was een tamelijk zware, maar geweldige dag, en de laatste tien kilometers voelde ik dat alles in me haast automatisch aan het vertragen was, alleen maar om aankomst en het verbreken van deze magie zolang mogelijk uit te stellen. In het deemsterende licht liep ik trager en trager en trager, bijna zwevend boven mezelf...

Bij de hut wachtte ik op Astrid, een 15-jaar jongere atlete die me had uitgenodigd de volgende dag samen van de Lizumer Hut naar de Patscherkofel te lopen. We hadden elkaar leren kennen via een WhatsApp-groep voor trailrunners. Eerlijk gezegd had ik onze communicatie een tikkeltje frustrerend gevonden, want van overleg was nauwelijks sprake: ze antwoordde altijd erg kort en nuchter, en gaf me zo goed als geen informatie. Ik had zelfs op het punt gestaan de tocht af te blazen, maar dacht dat het al bij al een leerrijke ervaring kon zijn en boekte uiteindelijk mijn hutovernachting. Toen Astrid tegen achten arriveerde, zetten we ons samen aan de dis en het werd een erg fijne avond. Ik genoot van haar gezelschap.

Toch moet ik bekennen dat de dag erop geen dag is geworden waarop ik met plezier terugkijk. Het werd maar al te snel duidelijk dat Astrid uit een competitieve sportcultuur komt. Van verbinding zoeken, van echt samen zijn met mij en de omgeving, voelde ik niets. Er was maar één richting: naar de finish, zo snel mogelijk, met regelmatige blikken op haar horloge naar iets wat mij ontging.

Mentaal vond ik het vooral zwaar dat ik geen enkele controle had. Ik had gedacht dat we de route samen zouden bespreken, maar dat werd weggewuifd. We zouden doen wat zij had gepland, al wist ik niet wat dat inhield omdat ze me niets had doorgestuurd. Dus liep ik zonder kaart, zonder inzicht in het terrein, volledig afhankelijk van haar.

Na aanvankelijke maagpijn - iets wat ze vaker zou hebben, zei ze - ging Astrid in een stroomversnelling waarin ik enkel kon volgen. Tijd om een steentje uit mijn schoen te halen bestond niet, tenzij zij even moest stoppen. Ik ervoer voor het eerst wat het betekent om niet in je eigen ritme te kunnen bewegen. Niet dat ik de snelheid niet aankon, maar het gevoel dat ik niet kon pauseren om om me heen te kijken of om even iets te noteren, of wat dan ook, bracht me uit evenwicht. Het dwong me na te denken over dingen die normaal vanzelfsprekend zijn: ik was niet aan het lopen, ik werd gelopen... En tegen het einde voelde ik me machteloos, zelfs een tikkeltje bitter.

Deze tweedaagse leerde me dus wel degelijk enorm veel. Praktisch kon ik mijn uitrusting finetunen voor mijn vertrek naar Nepal. Dieper leerde ik opnieuw dat samen bewegen een kunst is die niet evident is. Ik blijf ervoor openstaan, maar selectiever. Ik weet nu beter wat ik zoek: metgezellen die dat gevoel van verwondering en verbinding kunnen versterken in plaats van verstoren.

Het alleen sporten heeft me geleerd dat sport in haar kern een vorm van gebed kan zijn - een manier om volledig aanwezig te zijn in het moment, om dankbaarheid te voelen voor het simpele maar wonderlijke feit dat je bestaat. Met de juiste persoon naast je kan dat gevoel nog verrijkt worden. Maar zo iemand vinden is geen sinecure...

ENGLISH

For years I have been sporting alone. Not out of conviction, but because that’s how it turned out. When others invite me, I gratefully accept. Sometimes, during my journeys, I find a companion for a few days. That’s how I met Louis in Lanslebourg, at the foot of the Col de l’Iseran. He was cycling from Nice to Fribourg (Switzerland), where his girlfriend was waiting for him, and by the end of the evening the connection felt so natural that in the following days we rode together as if we were old friends, heading toward Lake Geneva. The gravel rides with Martin and Uli through the Allgäu and the Appenzell Alps were also among those rare gifts in which companionship deepens the adventure instead of limiting it.

Because therein lies the paradox: cycling in company is psychologically easier, but being alone opens other doors. The solitary athlete absorbs everything themselves—not only the wind, but also every decision, every setback, every moment of beauty. There is no one to share it with, which sometimes leads to that modern struggle where you wonder whether an unshared moment is truly experienced…

Yet I do not regret that I am almost always on my own. Those who travel alone become more receptive, more approachable. Strangers speak to you. You are sharper because you are truly on your own: you must master and assess everything about moving through the world, from reading and listening to maps to finding ever new ways of keeping journeys surprising, calm, and affordable in hyper-touristic times. But most importantly: you can follow your own rhythm, and that rhythm is sacred.

For me, sport has never been about competition. I love intensity, improving myself, but always with one goal: to be maximally present. To feel resonance with everything around me. To make every moment a sacred moment. My pace is therefore as changeable as the weather—sometimes I dash up the mountain light-footed and powerful, full of exuberant joy. But a kilometer later, that same inner compass may tell me to spend half an hour gazing at a stream or at a butterfly circling my head. Hungry? Then I eat. A panorama? Then I enjoy it. A stone in my shoe? Then I take it out. What do I care about my average speed? I wear no watch, let alone a heart-rate monitor, and wouldn’t even know what that speed should be. Numbers do not interest me while moving—I even suspect they would disrupt my contact with my body, and that is what everything revolves around.

Recently I did a two-day trail run. The first day I ran alone. It was a fairly tough but wonderful day, and in the last ten kilometers I felt that everything in me was slowing down almost automatically, just to delay arrival and the breaking of this magic as long as possible. In the dimming light I ran slower and slower and slower, almost hovering above myself…

At the hut I waited for Astrid, a 15-years-younger athlete who had invited me to run together the next day from the Lizumer Hut to the Patscherkofel. We had met through a WhatsApp group for trail runners. To be honest, I had found our communication a little frustrating, because there had been hardly any discussion: she always replied very briefly and matter-of-factly, and gave me virtually no information. I had even been on the verge of canceling the trip, but thought it could be a valuable learning experience after all, and in the end I booked my overnight stay in the hut. When Astrid arrived around eight, we sat down together for dinner and it turned into a very pleasant evening. I enjoyed her company.

Yet I must confess that the following day is not one I look back on with pleasure. It quickly became clear that Astrid comes from a competitive sports culture. I felt nothing of seeking connection, of truly being together with me and with the surroundings. There was only one direction: to the finish, as fast as possible, with regular glances at her watch at something that escaped me.

Mentally I found it especially hard that I had no control whatsoever. I had thought we would discuss the route together, but that was brushed aside. We would do what she had planned, though I did not know what that entailed because she had sent me nothing. So I ran without a map, without any insight into the terrain, completely dependent on her.

After some initial stomach pain—something she said she often had—Astrid shifted into a fast flow in which I could only follow. There was no time to take a stone out of my shoe unless she happened to stop. For the first time I experienced what it means not to be able to move in your own rhythm. It wasn’t that I couldn’t handle the pace, but the feeling that I couldn’t pause to look around me or to jot something down, or whatever it might be, threw me off balance. It forced me to reflect on things that are normally self-evident: I was not running, I was being run… And by the end I felt powerless, even a little bitter.

So this two-day outing did indeed teach me an enormous amount. Practically, I could fine-tune my gear for my departure to Nepal. On a deeper level I learned once more that moving together is an art that is not self-evident. I remain open to it, but more selectively. I now know better what I am looking for: companions who can enhance that sense of wonder and connection instead of disrupting it.

Exercising alone has taught me that sport at its core can be a form of prayer—a way of being fully present in the moment, of feeling gratitude for the simple yet wondrous fact that you exist. With the right person beside you, that feeling can be enriched even further. But finding such a person is no small matter…

Previous
Previous

Ideal cycling day!

Next
Next

wonderful 4-day trip & an important decision